In het recente Eerste Kamerdebat over het nieuwe inburgeringsstelsel stond senator Petra Stienen (D66) stil bij mijn proefschrift Conditional Belonging:
Mevrouw Stienen (D66):
Voorzitter. Vandaag behandelen we de nieuwe Wet inburgering. Voordat ik inga op de inhoud van de wet, wil ik mijn betoog inleiden met een reflectie op het begrip “inburgeren”. Dit doe ik graag vanuit het perspectief van rechtsfilosofe Tamar de Waal. Zij bestudeerde voor haar proefschrift Conditional Belonging uit 2017 het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers in relatie tot het toelatingsbeleid van EU-lidstaten. Volgens haar bestaat het begrip “inburgeren” uit twee delen: “in” en “burgeren”. Dit veronderstelt dat de net gearriveerde nieuwkomers in een Nederlandse samenleving komen die helemaal af is. Zij moeten als nieuwkomer laten zien dat zij passen binnen de samenleving voordat zij zich thuis mogen voelen. Wanneer zij het inburgeringsexamen hebben gehaald, zijn zij geslaagd en zijn daarmee dus “in-geburgerd”.
Maar zo voelt het niet voor veel nieuwkomers. Want zij ervaren hun eerste jaren in Nederland niet als een makkelijke landingsbaan, maar als een hindernisbaan met vele hoepels en horden. Het begint met de asielaanvraag, de tijdelijke verblijfsvergunning, het afnemen van toetsen, het ondertekenen van de participatieverklaring. Dat zal met deze nieuwe wet ook zo zijn, omdat er nog het Persoonlijk Plan Inburgering en Participatie, de PIP, en de Module Arbeidsmarkt en Participatie, de MAP, bij komen. Zij zullen dan meteen leren over de afkortingscultuur in Nederland. Overigens moeten nieuwkomers die inburgering niet afsluiten op taalniveau B1 en daarna het Nederlanderschap willen aanvragen, ook nog een naturalisatietoets doen. Kortom, de D66-fractie snapt het gevoel van vele nieuwkomers dat ze voortdurend examen moeten doen in dit nieuwe land voordat ze echt ingeburgerd zijn en zich thuis mogen voelen.
Voor de goede orde, de leden van de D66-fractie staan achter de onderliggende doelstelling van deze Wet inburgering: alle nieuwkomers moeten de kans krijgen zo snel mogelijk te kunnen meedoen. De vraag is natuurlijk welk land Nederland in 2020 is. Welk land zal Nederland zijn in 2030? Hoe zien we ons land waar de nieuwkomers “in-burgeren”? Is dit land af? Mijn fractie ziet dat de Nederlandse samenleving voortdurend in beweging is en dat lang niet iedereen altijd kan meedoen, ook niet de mensen die hier al generaties wonen. Ook naar die burgers hebben we de voortdurende verantwoordelijkheid om hun de kans te geven mee te kunnen doen en hen waar mogelijk een nieuwe start te laten maken. Daarom snap ik dat Tamar de Waal in haar analyses de voorkeur heeft voor de term “een goede start” boven “inburgeren”. Volgens haar betekent dit dat iedere nieuwkomer de kans moet krijgen om een goede start te maken, om zo toegang te krijgen tot goed onderwijs, werk en de samenleving. En voor die goede start heeft ieder mens passende vaardigheden nodig om mee te kunnen doen aan die samenleving.
Mijn fractie hoort graag van de minister een reflectie op de visie van Tamar de Waal op die goede start en op de onderliggende waarde die voor ons aan deze wet ten grondslag ligt: inburgeren is een wederzijds proces, van de nieuwkomer én de Nederlander, waarin lotsverbondenheid, medemenselijkheid en wederkerigheid centraal staan.
Voorzitter. Voor de leden van de D66-fractie is het nieuwe wetsvoorstel een flinke verbetering ten opzichte van het huidige systeem. Allereerst kiest het nieuwe systeem niet voor een one-size-fits-allbenadering maar heeft het oog voor het individu. Er is ruimte voor maatwerk en begeleiding via de PIP en de MAP; iedere nieuwkomer heeft immers andere handvatten nodig voor die goede start . Daarnaast verdwijnt het leenstelsel voor statushouders, waardoor zij niet met een schuld starten. Ook nemen gemeenten de regie over het taalonderwijs, waardoor de kans op betere kwaliteit groter en die op fraude kleiner is. En er is veel aandacht voor het vinden van aansluiting met de Nederlandse samenleving. Allemaal van groot belang voor die goede start. […]